Begin maart 2011 zijn twee uitspraken van de rechtbank Middelburg gepubliceerd waarbij werd geoordeeld dat eigenaren-omwonenden van planologisch mogelijk gemaakte windmolens recht hebben op planschade. Het betreft uitspraken van 23 december 2010 (LJN: BP 6859 en LJN: BP 6682).
Bestemmingsplan
De raad van de gemeente Sluis heeft het planologisch mogelijk gemaakt dat in de Hoofdplaatpolder vijf windturbines kunnen worden geplaatst. Deze windturbines hebben ieder een maximaal toegestane ashoogte van 80 meter en een maximale rotordiameter van eveneens 80 meter. De locaties van de windmolens waren aangeduid op de plankaart, waarbij het College van burgemeester en wethouders bevoegd is die locaties enige tientallen meters te verplaatsen. De eisers hadden (nog onder de inmiddels vervallen (oude) Wet Ruimtelijke Ordening) naar aanleiding daarvan de gemeenteraad verzocht om de planschade te vergoeden. Zij stellen schade te lijden door vermindering van uitzicht, slagschaduw en geluidhinder. Eisers waren van mening dat de gemeenteraad de schade onvoldoende had vergoed.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt eisers in het gelijk en oordeelt dat het planschadebesluit van de gemeenteraad niet kan standhouden. Daaraan draagt bij dat dat besluit is gebaseerd op een advies dat uitgaat van de situering en omvang van de windturbines. Dat is een onjuist uitgangspunt, immers bij planschade gaat het om de vergelijking van opvolgende planologische regimes, ongeacht de vraag of en zo ja waar en hoe de nieuw planologisch toegestane situatie is ingevuld. De rechtbank sluit zich aan bij de vaststelling van de schadebedragen die uit een namens eisers opgestelde contra-expertise voortvloeien. Dat rapport stelt de waardedaling in percentages van de woningen van eisers vast op 2,8% tot 4,4%. Relevant: windmolens zijn bewegende objecten Ter zitting is namens de adviseur van de gemeenteraad uiteengezet dat alleen erf en tuin van de woning en de direct daaraan grenzende gronden in aanmerking zijn genomen. De windturbines als zodanig zijn niet betrokken omdat zij buiten dat gebied liggen. Eisers hebben echter aannemelijk gemaakt dat de verslechtering van de kwaliteit van de woonomgeving moet worden bezien over een ruimer gebied dan alleen over hun erf, tuin en de direct aangrenzende grond. Volgens de rechtbank is daarbij van belang dat windturbines bewegende objecten zijn. De adviseur van de gemeente heeft naar het oordeel van de rechtbank de slagschaduwhinder en het mindere uitzicht in zekere mate onderschat. De rechtbank specificeert niet hoe groot dat “ruimere gebied” dan zou zijn. Het lijkt erop dat de rechtbank bedoelt dat eigenaren-bewoners in de buurt van een windturbine recht kunnen hebben op planschade, terwijl de turbine niet direct slagschaduw, vermindering van uitzicht en geluidhinder voor die woning oplevert. Tegen deze uitspraken is geen hoger beroep ingesteld.