Inleiding
Voor welke waarde wordt de agrarische onderneming in de verdeling (gemeenschap van goederen) of verrekening (huwelijkse voorwaarden) bij scheiding betrokken? Deze vraag staat centraal in dit artikel.
Kern
Voor welke waarde wordt een agrarische onderneming in de verdeling of verrekening betrokken? Hiervoor is helaas geen algemeen geldende maatstaf te geven. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals bijvoorbeeld de leeftijd van de echtgenoot die het bedrijf gaat voortzetten, is er wel of niet sprake van een bedrijfsopvolger in de familiesfeer, de toekomstverwachting van het bedrijf.
Ervan uitgaande dat de agrarische ondernemer bij echtscheiding zijn bedrijf zal willen voortzetten, is het vaak niet redelijk de waarde in het economische verkeer bij voortzetting van het agrarisch bedrijf tot uitgangspunt te nemen (WEVAB). Het bedrijf wordt immers niet verkocht maar voortgezet. In de praktijk is het begrip ‘agrarische waarde’ ontwikkeld. Hiermee wordt bedoeld een waardering waarbij rendabele exploitatie nog mogelijk is. Daarbij wordt ook gekeken naar de bedoeling van partijen en hun verhouding. Bij verdeling gaat het ook om een belangenafweging. Een afweging van de persoonlijke belangen en het algemeen belang. De continuïteit van de onderneming is een algemeen belang. In het algemeen kan worden gesteld dat het betalen van een uitkoopsom het agrarisch bedrijf niet in gevaar mag brengen. In dat kader wordt gekeken naar de maximale financieringslast.
Aan de andere kant moet ook recht worden gedaan aan de belangen van de niet-voortzettende echtgenoot, bijvoorbeeld door middel van een meerwaardeclausule, hypothecaire zekerheid, of grond op naam die vervolgens door de voortzettende echtgenoot mag worden gepacht.
Voorbeeld uit de rechtspraak
In een heldere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 maart 2015[1] komt voorgaande aan de orde.
In die zaak zijn partijen op huwelijkse voorwaarden gehuwd, maar de huiskavel van het agrarisch bedrijf hebben zij wel in gezamenlijk eigendom. In het kader van de scheiding komt de verdeling van deze huiskavel aan de orde. De WEVAB wordt vastgesteld door twee aangewezen makelaars. De geobjectiveerd vast te stellen waarde waarbij een rendabele exploitatie van de huiskavel nog mogelijk is, wordt vastgesteld door een aangewezen accountant.
Het hof neemt als uitgangspunt dat het uitbetalen aan de vrouw van haar aandeel in de huiskavel op basis van de WEVAB er niet toe mag leiden dat voortzetting van het bedrijf voor de man onmogelijk wordt.
De beslissing van het hof luidt als volgt. De man dient de helft van de waarde van de huiskavel aan de vrouw te vergoeden. Het hof gaat daarbij wel uit van de WEVAB. Een gedeelte van deze waarde heeft de vrouw al middels een eerdere uitkering ontvangen. Door de deskundigen is vastgesteld dat de maximale financieringslast die het bedrijf kan dragen hoger is dan de waarde die nog aan de vrouw toekomt. Gelet daarop acht het hof de man in staat de vrouw uit te kopen in één termijn.
Conclusie
Het waarderen van een agrarische onderneming in het kader van een scheiding is en blijft lastige materie. De belangen van de voortzettende en de niet-voortzettende echtgenoot moeten beide worden gediend. De maximale financieringslast die een agrarisch bedrijf kan dragen, vormt vaak de grens, mits het ook redelijk is dat het bedrijf wordt voortgezet. Hierbij speelt bijvoorbeeld een rol de leeftijd van de voortzettende echtgenoot en de vraag of er wel of geen sprake is van een bedrijfsopvolger in de familiesfeer.
[1] ECLI:NL:GHARL:2015:2673