In een groot aantal provincies geldt momenteel een zogenaamde geitenstop. Dat wil zeggen dat nieuwe vestiging of uitbreiding van geitenhouderijen, alsmede de omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij wordt verboden. Aan de geitenstop liggen gezondsheidsoverwegingen ten grondslag, waarbij deskundige adviezen een belangrijke rol spelen. In dit kader heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) een uitspraak gedaan ter zake een uitbreiding van een geitenhouderij in Lingewaard. In deze casus ging het om een verzoek van een geitenhouder om zijn bedrijf van ongeveer 2.200 geiten verder uit te breiden met een extra stal en zes sleufsilo’s. Hiertegen zijn omwonende in het geding gekomen. Het bouwplan van de geitenhouder is in strijd met het plaatselijke bestemmingsplan. Het college heeft (in eerste instantie) toch een vergunning verleend op 1 augustus 2016 door toepassing van een zogenaamde buitenplanse afwijking (artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 3, Wabo). Dit besluit heeft tot bezwaar en beroep geleid alvorens de zaak in hoogste instantie bij de Afdeling in behandeling is genomen..
Belanghebbende
In het bij de Afdeling gevoerde hoger beroep zijn een aantal zaken aan de orde geweest. De eerste vraag zag toe op de ontvankelijkheid van één van de bezwaarmakers. Uitgangspunt is dat een natuurlijk persoon slechts te kwalificeren is als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), indien deze naar objectieve maatstaaf gemeten hinder van enige omvang ondervindt van het project, waarop het ter discussie staande besluit ziet. De rechtbank heeft overwogen dat in deze kwestie slechts de personen die in een straal van 300 m rondom het bedrijf wonen na objectieve maatstaven hinder van enige betekenis van het bouwplan ondervinden. Eén van de bezwaarmakers was volgens de rechtbank woonachtig op een afstand van 700 meter en kon op basis hiervan niet gekwalificeerd worden als belanghebbende in de zin van de Awb. Hiertegen heeft deze persoon hoger beroep ingesteld. De Afdeling stelt deze appellant in het gelijk. De Afdeling constateert dat de afstand tot het bouwplan geen 700 m is, maar slechts 240 m. Voorts geeft de Afdeling een uitleg wat onder het criterium ”gevolgen van enige betekenis” dient te vallen. De Afdeling overweegt het volgende:
“Gevolgen van enige betekenis ontbreken, indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkenen dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het betrokken besluit ontbreekt.”
Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. In dit geval komt de Afdeling tot conclusie dat voor deze persoon geldt dat vanwege de bij zijn woning optredende geurhinder (als gevolg van de nabij gelegen stallen) er sprake is van gevolgen van enige betekenis. Desbetreffende persoon is derhalve alsnog ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.
Bestuurlijke lus
Artikel 8:51a van de Awb voorziet in de mogelijkheid om een definitieve beslechting van een bestuursrechtelijk geschil te bevorderen. De bestuursrechter heeft de mogelijkheid gekregen om hangende een beroepsprocedure het bestuursorgaan de gelegenheid te bieden om gebreken in het bestreden besluit te herstellen, in plaats van dit besluit meteen te vernietigen: de bestuurlijke lus. In deze uitspraak geeft de Afdeling uitleg aan de bestuurlijke lus. De Afdeling bevestigt dat het een bevoegdheid betreft van de bestuursrechter om een bestuurlijke lus toe te passen. Het is geen verplichting. Eén van de appellanten had hoger beroep ingesteld tegen het feit dat in deze zaak de rechtbank géén bestuurlijke lus had toegepast. Dit hoger beroep faalt, aangezien de Afdeling bevestigt dat de rechtbank in redelijkheid heeft mogen afzien van het gebruik maken van deze bevoegdheid.
Gezondheidsrisico’s geitenhouderij
In de beroepsfase bij de rechtbank heeft de rechtbank overwogen dat voor de bouwplannen een verklaring van geen bedenkingen was vereist. Deze verklaring ontbrak op basis waarvan het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning is vernietigd. In het vervolg hiervan heeft het college bij nieuw besluit van 19 december 2017 alsnog geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het onderhavige bouwplan. Het college heeft aan dat besluit ten grondslag gelegd dat de raad bij besluit van 13 december 2017 heeft besloten geen “verklaring van geen bedenkingen” af te geven met betrekking tot de aanvraag om een omgevingsvergunning. De reden hiertoe was gelegen in het feit dat voor de raad als doorslaggevend geacht wordt dat het op dit moment zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is om een goede inschatting te maken van de gezondheidsrisico’s voor de omgeving en daarmee om te beoordelen of met deze ontwikkeling een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De raad verwijst daarbij naar het rapport van het RIVM “veehouderij en gezondheid omwonenden”, waaruit een statistische relatie blijkt tussen het wonen binnen 2 km van een geitenhouderij en een extra risico op longontsteking. Uit het rapport volgt dat het nog onduidelijk is waardoor de toename van longontsteking wordt veroorzaakt. De raad komt tot de conclusie dat een vervolgonderzoek nodig is. Tot die tijd is het volgens de raad zeer moeilijk, zo niet onmogelijk om een goede inschatting te maken van de gezondheidsrisico’s Ook tegen deze beslissing van de raad is uiteindelijk hoger beroep ingesteld. Ter zake dit onderdeel overweegt de Afdeling dat de raad een eigen beoordeling heeft gemaakt en dat de raad deze zelfstandige afweging toekomt.
De Afdeling bevestigt daarmee dat de bestaande onzekerheid aangaande de gezondheidsrisico’s voor de volksgezondheid een rol spelen en ruimtelijk relevant zijn bij de afweging om al of niet planologische medewerking te verlenen aan de uitbreiding van geitenhouderijen. Immers de raad kan op basis van de wet ( artikel 6.5 lid 2 Bor) alleen een verklaring van geen bedenkingen weigeren in het belang van een goede ruimtelijke ordening.
Dat betekent m.i. dat zolang de gezondheidsrisico’s niet nader onderzocht zijn en er dus risico’s voor de volksgezondheid kleven aan het houden van geiten, er voor gemeenten redenen zijn om de geitenstop in acht te nemen geen medewerking te verlenen aan nieuwe vestiging of uitbreiding van geitenhouderijen, of omschakeling van agrarische bedrijven..