Raad van State: eenduidig oordeel voorzienbaarheid van planschade

Bij de beoordeling of schade door de wijziging van een bestemmingsplan moet worden vergoed, is van belang of de schade voorzienbaar was (artikel 6.3 Wro). Van tijd tot tijd leeft de discussie op of deze voorzienbaarheid moet worden afgemeten naar het direct voorafgaande bestemmingsplan, of het bestemmingsplan ten tijde van de aankoop. Het probleem doet zich vooral voor, indien voorafgaand aan de wijziging van het schadeveroorzakende bestemmingsplan, een bestemmingsplan van kracht was dat anders luidde dan het bestemmingsplan dat ten tijde van de aankoop gold. Indien dit tussenliggende bestemmingsplan voor de belanghebbende gunstiger was dan het bestemmingsplan ten tijde van de aankoop, dan zou de planschade wellicht toch vergoed moeten worden.

Een voorbeeld verduidelijkt dit: indien een koper van een perceel of woonhuis bij de aankoop rekening moest houden met woningbouw en dit bestemmingsplan later wordt gewijzigd in bijvoorbeeld een groenbestemming, is het de vraag of wanneer deze groenbestemming vervolgens weer wordt gewijzigd in de bestemming “woningbouw”, de schade wel voorzienbaar was. Op 20 juli 2011 (zaaknummer 201006920/1/H2), oordeelde de Raad van State in een soortgelijke kwestie dat dat niet het geval was. De verzoeker van de planschade kreeg zijn planschade vergoed, ondanks het feit dat ten tijde van de aankoop het bestemmingsplan ook voorzag in bebouwing en enkel het tussenliggende bestemmingsplan een gunstiger bestemming had. De Raad van State leek met deze uitspraak de hoofdregel, dat de voorzienbaarheid dient te worden bepaald ten tijde van de aankoop, te doorbreken. De Raad van State motiveerde dit oordeel met een beroep op de rechtszekerheid. Uitspraak met de nodige kritiek begroet De Raad van State werd onduidelijkheid verweten, onder meer omdat deze uitspraak haaks zou staan op eerdere uitspraken van de Afdeling. De uitspraak zou een behoorlijke wijziging in het planschaderecht betekenen.

Uitspraak van Raad van State 21 december 2011 (201101503/1/H2)

Op 21 december 2011 zag de Raad van State zich opnieuw geconfronteerd met bovenvermelde rechtsvraag. De Raad van State constateert ook zelf dat hij eenzelfde rechtsvraag in verschillende uitspraken verschillend heeft beantwoord. De Raad van State verwijst daarbij uitdrukkelijk naar de bovengenoemde uitspraak van 20 juli 2011. De Raad van State constateert dat een dergelijke situatie ongewenst is en hakt in de uitspraak van 21 december 2011 de knoop door. Voortaan, zo oordeelt de Raad van State, zal in zaken als de onderhavige waarbij de vraag voorligt of de aanvraag ten tijde van de koop van de onroerende zaak planologische mogelijkheden heeft aanvaard en het geldende planologische regime nadien is gewijzigd, de oude regel blijven gelden. De voorzienbaarheid moet dus worden bepaald op het tijdstip van aankoop met inachtneming van het toen geldende planologische regime.

genotswaarde pacht voorkeursrecht onteigenen onteigening

Gerelateerde artikelen