Inleiding
In mijn artikel van 22 mei 2012 wees ik al op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 februari 2012. Daarin overwoog de Raad van State dat als op grond van het wettelijk overgangsrecht het risicoforfait van 2% van artikel 6.2 lid 2 van de Wet op de ruimtelijke ordening is uitgesloten, de vraag overeind blijft staan of de schade binnen het normale maatschappelijk risico valt en dienaangaande voor rekening van de aanvrager van planschade moet komen.
Vervolg jurisprudentie
Op 21 november 2012 deed de Raad van State wederom een uitspraak in het verlengde van de eerdere zaak. In deze kwestie had de adviseur van de gemeente, de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, een hernieuwd advies aan de gemeente uitgebracht, waarin hij rekening hield met de eerdere uitspraak van de Raad van State. Op zich, zo stelde de adviseur van de gemeente, was in die situatie de bebouwing te zien als een normale maatschappelijke ontwikkeling. Evenwel stelt de SAOZ dat als de schade hoger uitvalt dan het forfaitaire bedrag van 2% er geen sprake meer was van normaal maatschappelijk risico. De gehele schade zou vergoed moeten worden. Aldus bleef de uitspraak van de Raad van State van 29 februari 2012 in dat geval zonder gevolgen.
Standpunt Raad van State
De Raad van State oordeelt dat het standpunt dat de gehele schade dient te worden vergoed, nu de schade boven de 2% uitkomt, niet juist is. Indien er sprake is van een normaal maatschappelijk risico als bedoeld in 6.2 lid 1, mag wel volgens de Raad van State een kortingspercentage worden toegepast.
Verdere overwegingen Raad van State
De Raad van State geeft verder nog antwoord op de vraag wanneer sprake is van een normaal maatschappelijk risico. Volgens de Afdeling zijn daarvoor alle van belang zijnde omstandigheden van het geval relevant. In het bijzonder is van belang of de planologische ontwikkeling in de lijn der verwachting lag. Daarbij maakt niet uit dat er geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal voordoen. In dat verband komt ook betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde planologische beleid van de gemeente past. Verdere omstandigheden die de Raad van State van belang acht, zijn onder andere de afstand tot de locatie en de aard en omvang van het veroorzaakte nadeel. De gemeente zal dit nader moeten onderzoeken.
Gevolgen uitspraak voor de praktijk
De uitspraak van de Raad van State heeft gevolgen voor die gevallen die onder het overgangsrechtelijke regime vallen en waarop het risicoforfait van artikel 6.2 Wro lid 2 niet van toepassing is. Ook overigens zijn de door de Afdeling gegeven criteria ook voor “nieuwe” planschadegevallen relevant, namelijk voor zover er sprake is van een binnen het normale maatschappelijk risico vallende schade. Zoals ik in mijn artikel van 22 mei 2012 al heb geconstateerd, zullen daarmee planschadeaanvragers meer moeite hebben hun schade vergoed te krijgen.
Afdeling Bestuursrechtspraak 21 november 2012 (LJN BY 3737)