Op 3 februari 2021 deed de Raad van State (tussen)uitspraak met toepassing van de bestuurlijke lus van artikel 8:51a Awb. De Afdeling heeft het beroep op een drietal gronden gegrond verklaard, namelijk inzake het normaal maatschappelijk risico, belastingschade en de invloed van omzetdaling op vermogenswaarde.
Casus
APO Zevenaar B.V. (hierna: “APO”) is eigenaar van een pand in Duiven. In dit pand was tot 1 januari 2020 de horecaonderneming van appellant gevestigd. Door de inwerkingtreding van een nieuw bestemmingsplan stellen APO en appellant schade te lijden. Dit plan maakt meer bebouwing mogelijk op korte afstand van het pand en het terras. Daardoor wordt de horecaonderneming minder zichtbaar vanaf het plein en neemt de bezonning op het terras af. Dat heeft een negatief effect op de omzet van de horecaonderneming en op de waarde van het pand. Bij brief van 9 maart 2015 heeft APO en appellant verzocht om toekenning van de planschade bij het college.
Het college heeft een tegemoetkoming in planschade van € 14.000,– aan appellant en van €6.790,– aan APO toegekend. Nadat appellant en APO hiertegen in bezwaar zijn gegaan, heeft het college het de aanvraag alsnog afgewezen. De eerder toegekende bedragen heeft het college wel vergoed.
Beroep en hoger beroep
APO en appellant hebben beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 12 december 2018 gegrond verklaard, maar rechtsgevolgen van het planschadebesluit in stand gelaten. Op 6 november 2019 heeft de Afdeling uitgesproken dat appellant en APO in een planologisch nadeliger situatie zijn gekomen door het nieuwe bestemmingsplan en het college opgedragen het bezwaar opnieuw te behandelen.
Nieuw besluit
Op 28 januari 2020 heeft het college opnieuw de bezwaren beoordeeld en het bezwaar gegrond verklaard. Aan appellant (exploitant) is een bedrag van € 18.100,– toegekend en aan APO (eigenaar) is geen tegemoetkoming toegekend. Dit omdat deskundige Langhout concludeerde dat 20% van de omzetdaling van de horecaonderneming het gevolg is van de inwerkingtreding van het plan. Dit mede op basis van het uitgangspunt dat Duivenaren de horeca blijven vinden. De schade is gecorrigeerd met een kapitalisatiefactor van 4,5, omdat tussen inwerkingtreding en uitvoering van het plan de onderneming 4 jaar ongestoord kon worden voortgezet. Het normaal maatschappelijk risico is bepaald op 8%,
Oordeel Afdeling
APO en appellant hebben beroep ingesteld tegen het nieuwe besluit op bezwaar. Zij voeren daartoe meerdere gronden. De Afdeling heeft het beroep op een drietal gronden gegrond verklaard:
1. Maatschappelijk risico
Ter zitting heeft het college aangegeven dat het normaal maatschappelijk risico op 4% dient te worden bepaald (in plaats van 8%). APO en appellant hebben aangegeven zich hiermee te kunnen verenigen. Het college stelt zich op een ander standpunt dan in het bestreden besluit zonder dat sprake was van gewijzigde omstandigheden. Op grond hiervan stelt de Afdeling dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is vastgesteld.
2. Belastingschade
De Afdeling oordeelt verder dat belastingschade, bij een verzoek om planschade voor vergoeding in aanmerking komt als de schade rechtstreeks gevolg is van het schadeveroorzakende besluit. Bij de vaststelling van de op grond van artikel 6.1. van de Wro voor tegemoetkoming in aanmerking komende inkomensderving dient dan ook met fiscale voor- en nadelen rekening te worden gehouden. Ter zitting is gebleken dat er misschien belastingschade optreedt. Mogelijk wordt extra inkomstenbelasting geheven als gevolg van het in één keer uitkeren van de tegemoetkoming. Het college had daarom deze schadepost als een pro memorie post in het besluit dienen op te nemen nu de hoogte ervan nog niet kan worden vastgesteld.
3. Einde geschil APO
De Afdeling oordeelt dat het hoger beroep van appellant en APO gericht was tegen de vastgestelde vermogenswaarde van het object, die volgens hen gekoppeld is aan de omzet van de horecaonderneming. In de uitspraak van 6 november 2019 is alleen ingegaan op de vraag of het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het nieuwe plan niet heeft geleid tot een daling van de omzet. Het college had ook moeten beoordelen of die conclusie ertoe leidt dat de oorspronkelijke tegemoetkoming kan of moet worden verhoogd. Hierbij was van belang dat de hoogte van de tegemoetkoming is gebaseerd op het verlies van inkomsten van appellant van 14.000,–, terwijl dit bedrag inmiddels is opgelopen tot € 24.146,–.
Slot
De Afdeling heeft met gebruik van de bestuurlijke lus het college opgedragen om binnen tien weken de gebreken te herstellen. Het college moet de tegemoetkoming van appellant vaststellen op € 24.146,–. Het college moet ook nader over de belastingschade beslissen.
Wat APO betreft dient het college te bezien of de toegekende tegemoetkoming in stand kan blijven.