Onrechtmatige ingebruikname gemeentegrond of een voorpootrecht?
Op 7 januari 2020 heeft het hof ’s Hertogenbosch zich gebogen over een geschil tussen de gemeente Haaren (hierna: de gemeente) en een inwoner van de gemeente (hierna: de inwoner) over een oud recht, namelijk een voorpootrecht uit het jaar 1491. Het voorpootrecht is een oud zakelijk recht, dat aan een bepaald erf is verbonden. De rechthebbende van een voorpootrecht heeft bomen en ander houtgewas op het aangrenzende erf (vaak een openbare weg) in eigendom bij de gemeente. Hij mag daarnaast de vruchten van de bomen plukken en is bevoegd om de bomen te vervangen. Met de invoering van het nieuw Burgerlijk Wetboek zijn de oude zakelijke rechten die niet in het oude BW waren geregeld, registergoederen geworden. Hierdoor gelden er nu, ruim 500 jaar later nog steeds voorpootrechten.
Casus
Een inwoner van de gemeente Haaren had een 34-tal planten geplaatst in de gemeentelijke wegberm naast zijn perceel. De gemeente heeft de inwoner verzocht om deze weg te halen, omdat er sprake zou zijn van onrechtmatige ingebruikname van gemeentegrond. De inwoner was het hier niet mee eens. Hij beriep zich op een voorpootrecht dat hij op de gemeentelijke wegberm heeft. De gemeente heeft desondanks de betreffende beplanting verwijderd. De gemeente betwist het voorpootrecht van de inwoner.
Rechtbank
In eerste aanleg bij de rechtbank, sector kanton vordert de inwoner een verklaring voor recht dat hij een voorpootrecht heeft. Hij vordert ook vergoeding van de door hem geleden schade. De inwoner legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij sinds 1990 zijn huis bewoont en dat ingezetenen van de gemeente al sedert zeer lange tijd voorpootrechten hebben. Dit voorpootrecht is in 1491 verleend bij Koninklijke Akte. Het is bovendien altijd door de gemeente toegestaan.
De gemeente stelt dat de akte uit 1491 onvoldoende bewijs vormt om aan te nemen dat er sprake is van een voorpootrecht. De inwoner heeft niet bewezen dat zijn perceel in 1491 aan een weg was gelegen dat in gemeenschappelijk eigendom was. Ook heeft hij niet bewezen dat zijn perceel destijds toekwam aan een suppliant, noch dat het perceel was gelegen binnen de grenzen van het dorp. Volgens de gemeente komt aan de akte uit 1491 geen bewijskracht toe. De gemeente heeft in 1996 een eigen “Pootrechtbeleid” opgesteld. In deze nota staat op welke percelen een voorpootrecht rust. Op het perceel van de inwoner rust volgens de nota geen voorpootrecht.
Volgens de rechtbank kan het verweer van de gemeente dat het voorpootrecht niet op een officieel stuk staat, niet slagen. Dit kan geen doorslaggevend argument zijn om het voorpootrecht aan het perceel te ontzeggen indien er andere factoren zijn die op het bestaan van een voorpootrecht wijzen. De rechtbank oordeelt dat het voorpootrecht aan het perceel van de inwoner is verbonden en oordeelt dan ook dat de gemeente onrechtmatig jegens de inwoner heeft opgetreden. De rechtbank kent de inwoner een schadevergoeding toe.
Hof
De gemeente laat de zaak niet rusten en gaat in hoger beroep. De gemeente vordert dat het hof het vonnis vernietigt, de vorderingen van de inwoner alsnog afwijst en de inwoner in de kosten van beide instanties veroordeelt. Door de gemeente worden onder andere de volgende grieven gevoerd:
Supplicatie toegestaan
De gemeente is van mening dat uit de akte van 1491 blijkt dat het voorpootrecht enkel aan supplianten werd toegekend. Onder supplianten moet volgens de gemeente worden verstaan: “de ingezetenen van het dorp die het verzoek als bedoeld in de akte hebben ingediend”. Ook stelt de gemeente dat de inwoner niet heeft gesteld of bewezen dat zijn grond destijds aan een suppliant toekwam.
Het hof gaat niet mee in dit betoog en is van oordeel dat onder supplianten alle ingezetenen van het dorp dienen te worden verstaan, dit blijkt ook uit de tekst van de akte: “… supplicatie van de ingezetenen van het dorp van in onze Meierij, onder de stad gelegen”.
De voorwaarden uit de akte
De gemeente stelt dat een voorpootrecht aan de akte uit 1491 kan worden ontleend onder de volgende 3 voorwaarden:
1. Het perceel was destijds gelegen binnen het dorp;
2. Het perceel was destijds in handen van een suppliant uit het dorp;
3. Het perceel grensde destijds aan de grond van de gemeente.
Gemeente stelt dat aan deze voorwaarden, met name aan voorwaarde 2 niet werd voldaan. Volgens haar was het perceel destijds gemeentegrond.
Het hof oordeelt dat de omstandigheid dat het perceel destijds gemeentegrond zou zijn, niet aan een voorpootrecht in de weg hoeft te staan. Het betoog slaagt niet. Uit een kadastrale kaart uit 1811-1832 blijkt dat het perceel in ieder geval sinds 1832 in particuliere handen was en het aangrenzend perceel gemeentegrond was. Het hof stelt vast dat de inwoner voldoende heeft bewezen dat (in ieder geval) sinds 1832 een voorpootrecht aan zijn erf is verbonden. Dat voorpootrecht bestaat vanwege overgangsrecht nog steeds.
Toets gemeente: begaanbare en open wegen
Verder betoogt de gemeente dat indien al sprake zou kunnen zijn van een voorpootrecht, de beplanting van de gemeentelijke wegberm ter kennisname en ter goedkeuring aan de gemeente had moeten worden voorgelegd.
Dit betoog slaagt. De verklaring voor recht wordt door het hof aangepast: De inwoner beschikt over een voorpootrecht dat is verbonden aan het perceel, en uit dien hoofde is het hem toegestaan om planten c.q. beplanting aan te brengen in de gemeentelijke wegberm grenzend aan dit perceel. Maar dan wel op een wijze als door de gemeente getoetst aan het belang van begaanbaar en open houden van wegen is goedgekeurd.
Officiële documenten
De gemeente stelt dat het voorpootrecht uit officiële documenten moet voortvloeien. Het hof gaat hier niet in mee. Het mag de gemeente niet baten dat zij al sinds de vorige eeuw een dergelijk standpunt inneemt en dat dit op grond van de door de gemeente opgestelde Pootrechtbeleid is vereist. Het hof kon ook niet anders oordelen. De gemeente heeft geen grief gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat voorpootrechten vaak niet in (officiële) stukken vermeld zijn.
Het hof vernietigt het vonnis, past de verklaring voor recht aan en veroordeelt de gemeente in de proceskosten van het hoger beroep. De inwoner wordt grotendeels in het gelijk gesteld. Het hof is wel van mening dat de rechtbank de verklaring voor recht te ruim heeft geformuleerd en past deze daarom aan.
Tip voor de praktijk
Hoogstwaarschijnlijk krijgt u niet vaak met een dergelijk voorpootrecht (of ander oud zakelijk recht) te maken. Het is echter goed om te onthouden dat een zakelijk recht van ruim 500 jaar oud, nog steeds kan bestaan.
Mocht u vragen hebben, neem dan vooral contact op via onderstaande gegevens.