In dit met enige regelmaat verschijnende overzicht wordt onteigeningsrecht uit de voorgaande periode behandeld. Ook aanverwante onderwerpen, zoals planschade, landinrichting en de Belemmeringenwet privaatrecht, passeren de revue.
1. Schadeloosstelling per peildatum
Rechtbank Den Haag 17 februari 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4585 (Provincie Zuid-Holland / X).
Als gevolg van onteigening verloor een perceel een van de twee ontsluitingen. Nadat de eigendom naar de provincie was overgegaan (dat is de datum waarnaar de schadeloosstelling wordt bepaald) werd een extra ontsluiting gerealiseerd. Die ontsluiting is volgens de rechtbank niet relevant voor de hoogte van de schadeloosstelling, omdat per peildatum niet voorzienbaar was dat dat alternatief er zou komen. Een redelijk handelend koper per peildatum zou rekening houden met één ontsluiting.
2. Terugvorderingsactie slaagt niet
Rechtbank Den Haag 13 april 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:4866 (X Vastgoed B.V. / Den Haag)
Op grond van artikel 61 Onteigeningswet kan een onteigende onder omstandigheden vorderen dat de onteigenaar het onteigende teruglevert als de onteigenaar niet binnen drie jaar nadat het onteigeningsvonnis onherroepelijk werd aanvangt met het werk waarvoor onteigend werd.
Onderhavige uitspraak verliep niet succesvol voor de onteigende die teruglevering vorderde. Volgens de rechtbank was de gemeente wel degelijk binnen drie jaar aangevangen met het werk. De rechtbank hanteert een ruime interpretatie van ‘totstandkoming van het werk’ en schaart daaronder ook het slopen van oude gebouwen en funderingen en het bouwrijp maken van gronden.
Overigens zou de actie van de onteigende sowieso niet het beoogde effect hebben omdat de gemeente had aangevoerd dat als ze zou moeten terugleveren, daarna opnieuw zou gaan onteigenen.
3. Complexwaarde: bijzondere eigenschappen van een perceel
Hoge Raad 24 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1273 (Vabeog / Tiel)
Het egalisatiebeginsel houdt kort gezegd in dat gronden die tot hetzelfde complex (samenhangend geheel) behoren, in beginsel evenveel waard zijn ongeacht de toegekende bestemming. Infrastructuur is dan bijvoorbeeld net zoveel waard als woningbouwgrond.
In casu was het Vabeog-terrein sterk verontreinigd. De Hoge Raad bepaalt dat de daarmee gepaard gaande waardevermindering (saneringskosten) niet wordt ‘uitgesmeerd’ over het hele complex, maar dat die moet worden toegerekend aan het betreffende terrein.
4. Gedoogbeschikking niet opgeschort; bod voldoende concreet
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2168 (X / Minister van I&M)
Voorlopige voorziening. Afdeling schorst de werking van de gedoogbeschikking niet. Aangevoerd was dat de gedoogbeschikking ten onrechte was opgelegd, nu er geen sprake was geweest van een serieuze en redelijke overlegsituatie. Concreet: Tennet had geen concreet bedrag geboden voor de vermogensschade die veroorzaakt werd door de hoogspanningsverbinding. Tennet bood wel aan om die schade te laten taxeren door drie deskundigen, uitgaande van volledige schadeloosstelling, ook voor wat betreft toekomstschade. Volgens de voorzieningenrechter is dat voldoende.
Uitspraak in de bodemkwestie volgt nog.
5. Planschade: toepassing schadecategorieën
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ECLI:NL:RVS:2016:2292 (X / Boxtel)
De gemeente had planschade toegekend, maar volgens de Afdeling was dat besluit niet goed gemotiveerd. De gemeente baseerde zich op een gebrekkig planschaderapport. De rapporteur had een categorie-indeling met controlepercentages gehanteerd, ter verificatie van de door hem getaxeerde schade ad € 15.000. Die waardevermindering beliep 3,1% en viel daarmee in de categorie “lichte schade” tot “middelzware schade”. De Afdeling vraagt zich af hoe dat zich verhoudt met het door de rapporteur omschreven planologische nadeel.
De Afdeling draagt de gemeente op een nader deskundigenadvies in te winnen, al of niet door een andere adviseur.