In de praktijk bestaat soms onduidelijkheid over de juridische gevolgen van het beëindigen van de relatie van ongehuwde samenlevers. In een uitspraak van 20 juni 2012 heeft de rechtbank Assen zich hierover uitgelaten in een zaak betreffende een agrarisch ondernemer. Dit artikel gaat in op die uitspraak.
Partijen hebben samengewoond en zij hebben geen samenlevingscontract. Na het einde van de relatie vordert de vrouw de verdeling van het tijdens de samenleving opgebouwde vermogen, danwel verrekening van de waarde hiervan. De vrouw stelt dat dit vermogen gemeenschappelijk is, omdat zij 16 jaar hebben samengewoond, de man de boerderij tijdens de samenleving heeft gekocht en zij haar vermogen in de boerderij heeft geïnvesteerd. Volgens haar hebben partijen altijd geleefd alsof het boerenbedrijf van hen beiden was, en heeft zij altijd in het bedrijf gewerkt zonder dat zij hiervoor een beloning heeft ontvangen. Volgens de vrouw had de man zijn bedrijf nooit zonder haar inspanning kunnen opbouwen, en zou de man haar altijd beloofd hebben haar juridische positie op een nette en passende manier te regelen. Dit alles betekent volgens haar dat partijen stilzwijgend zijn overeengekomen dat zij aan het einde van de relatie zouden afrekenen alsof het tijdens de samenleving opgebouwde vermogen aan hen gemeenschappelijk toebehoort, althans dat zij stilzwijgend zijn overeengekomen dat zij zullen afrekenen alsof er tussen hen een verrekenbeding bestond. Dit alles vloeit volgens haar ook voort uit de redelijkheid en billijkheid. Mocht dit niet opgaan dan stelt zij in de tweede plaats dat partijen een stilzwijgende overeenkomst van maatschap zijn aangegaan en in de derde plaats stelt zij dat de man ten koste van haar ongerechtvaardigd is verrijkt.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Vooropgesteld wordt dat de wet geen regeling biedt die de juridische verhouding tussen samenwonende partners regelt, zoals het huwelijksvermogensrecht dat voor echtgenoten en geregistreerde partners doet. Dit brengt met zich mee dat het enkele feit dat partners gaan samenwonen geen vermogensrechtelijke gevolgen heeft. Er ontstaat geen gemeenschap in de zin van de wet van de door partners ter samenleving aangebrachte zaken en zolang de relatie tussen de beide partners voortduurt, blijven hun vermogens gescheiden. Als de partners uiteengaan vindt een verdeling van vermogens alleen plaats als tussen de partijen een gemeenschap is ontstaan, bijvoorbeeld doordat partijen een gemeenschappelijke woning hebben verworven. Het uiteengaan van samenwonende partners verplicht, in beginsel, niet tot een verder strekkende afwikkeling. Door de vrouw worden geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit volgt dat tussen partijen een voor verdeling vatbare gemeenschap is ontstaan. Haar vordering tot verdeling wordt daarom afgewezen. Omdat er geen wettelijke regeling bestaat die de juridische verhouding tussen samenwonende partners regelt, is er evenmin een algemene rechtsregel die samenwonende partners verplicht om bij hun uiteengaan de waarde van bepaalde vermogensbestanddelen met elkaar te verrekenen. Een gehoudenheid tot verrekening zal eerst kunnen ontstaan wanneer partijen dat overeenkomen, bijvoorbeeld in een samenlevingsovereenkomst. Slechts bij hoge uitzondering zal kunnen worden aangenomen dat zonder een daartoe strekkende overeenkomst een gehoudenheid bestaat om de waarde van bijvoorbeeld een onroerende zaak die aan één van hen toebehoort, te verdelen alsof deze aan hen gemeenschappelijk toebehoort. De rechtbank is van mening dat uit de feiten volgt dat er geen sprake is van een stilzwijgende overeenkomst tot waardeverrekening.
Ook het beroep van de vrouw op de redelijkheid en billijkheid slaagt niet. Evenmin slaagt haar stelling dat er sprake is van een stilzwijgend gesloten overeenkomst van maatschap. Door haar is niets gesteld waaruit dit kan worden afgeleid. Ten slotte faalt ook haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking, omdat zij ook hier geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de man voordeel heeft behaald als gevolg van haar verarming. Kortom, omdat er geen wettelijke regeling bestaat die de juridische verhouding tussen samenwonende partners regelt, is er evenmin een algemene rechtsregel die verplicht tot verdeling of verrekening van vermogen bij het einde van de relatie. Een verplichting hiertoe zal pas ontstaan wanneer partijen dit zijn overeengekomen in bijvoorbeeld een samenlevingsovereenkomst.