Inleiding
Is een overeenkomst, waarbij onroerende zaken worden geparkeerd bij derden om schuldeisers verhaal te voorkomen, geldig? Deze vraag staat centraal in een geschil tussen een vader en zijn dochters en schoonzoon, hierna gezamenlijk te noemen: “de kinderen”. Op 21 november 2017 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in deze zaak (ECLI:NL:GHARL:2017:10175).
Feiten
Partijen zijn de vader en zijn dochter A en dochter B, en zijn schoonzoon, de partner van dochter A. De vader heeft op 24 november 2006 een woonhuis overgedragen aan zijn dochters, en een opslagloods overgedragen aan dochter A en zijn schoonzoon. De koopsom voor het woonhuis bedroeg € 418.200,–, waarvan een gedeelte van € 255.000,– is betaald en een gedeelte van € 163.200,– is voldaan door een schenking van de vader aan de kopers. De koopsom van de opslagloods bedroeg € 190.000,– en is voldaan. In oktober 2011 is in de verhuurde opslagloods een hennepplantage aangetroffen. In verband daarmee is de vader strafrechtelijk veroordeeld. De vader stelt dat hij met de kinderen aangaande de onroerende zaken een terugleveringsbeding is overeengekomen.
Het geschil
De vader vordert dat zijn dochters en schoonzoon worden veroordeeld tot teruglevering en ontruiming van het woonhuis en de opslagloods. Volgens hem waren de verkopen schijnhandelingen bedoeld om verhaal door de belastingdienst te voorkomen, en hij is daarom altijd eigenaar gebleven. De vader beroept zich op een terugleveringsbeding in de overeenkomst met de kinderen. Het standpunt van de vader wordt door de dochters en schoonzoon betwist.
Oordeel hof
De stelling van de vader, dat de verkopen aan de kinderen schijnhandelingen waren en dat hij altijd eigenaar is gebleven, gaat niet op. De koopovereenkomsten zijn gevolgd door uitvoeringshandelingen, waaronder levering van beide onroerende zaken, betaling van de koopsommen en vestiging van hypotheken door de kinderen op het woonhuis en de opslagloods.
Die uitvoeringshandelingen impliceren dat de koopovereenkomsten geen gesimuleerde rechtshandelingen zijn, maar dat partijen een werkelijke eigendomsoverdracht hebben beoogd, zij het volgens de vader een tijdelijke. In het licht van deze uitvoeringshandelingen heeft de vader in ieder geval te weinig gesteld op basis waarvan kan worden aangenomen dat er van schijnhandelingen sprake is. Het woonhuis en de opslagloods zijn derhalve eigendom geworden van de kinderen.
Verder stelt de vader dat als de koopovereenkomsten nietig zijn wegens strijd met de goede zeden, er dan geen titel is geweest voor de overdracht van beide panden en hij daardoor altijd eigenaar is gebleven. Dit brengt mee dat hij als eigenaar de onroerende zaken kan opeisen (revindiceren). De kinderen hebben daartegen aangevoerd dat als de vader al gevolgd zou worden in zijn verhaal, niet de koopovereenkomsten in het geheel nietig zijn, maar slechts het terugleveringsbeding.
Het hof is het met de kinderen eens, en zegt daarover het volgende. Een koopovereenkomst waarin vermogen van de verkoper wordt geparkeerd bij een derde om verhaal van schuldeisers van de verkoper te verijdelen is naar haar strekking in strijd met de goede zeden en daarom nietig. Dit volgt uit artikel 3:40 lid 1 Burgerlijk Wetboek en een uitspraak van de Hoge Raad van 19 december 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3650, NJ 2015/290). Van nietigheid is slechts dan sprake als beide partijen op de hoogte zijn of geacht worden op de hoogte te zijn van de ongeoorloofde strekking. Het hof veronderstelt dat de kinderen van de ongeoorloofde strekking op de hoogte waren. Echter, niet is gebleken dat er thans nog belangen van schuldeisers van de vader zijn die meebrengen dat verhaal op het woonhuis en de opslagloods voor hen mogelijk moet blijven. De strekking van de geschonden norm van de goede zeden brengt in dit geval mee dat op grond van artikel 3:41 Burgerlijk Wetboek alleen het terugleveringsbeding nietig is en niet ook de overige bepalingen van de koopovereenkomsten. Zou dit wel het geval zijn en daarmee de gehele overeenkomst nietig zijn, dan zou het rechtsgevolg hiervan zijn dat het aangaan van deze onzedelijke overeenkomst voor de vader te risicoloos wordt, dat wil zeggen óf de kinderen leveren op zijn verzoek het geparkeerde vermogen terug, óf de vader beroept zich na weigering door de kinderen op nietigheid van de koopovereenkomst en hij kan het vermogen dan op grond van zijn eigendomsrecht opeisen. Van belang is verder dat volgens het hof in dit geval meer slechte intenties aanwezig zijn bij de vader dan bij de kinderen. Daarnaast vindt het hof dat het algemeen belang ook meer gediend is bij deze uitkomst.
Conclusie
Een overeenkomst, waarbij vermogensbestanddelen worden geparkeerd bij derden om verhaal van schuldeisers van de verkoper te voorkomen, is in strijd met de goede zeden en in dit geval gedeeltelijk nietig.