Bij het beoordelen van de vraag of iemand onvoldoende rekening heeft gehouden met een ander, is niet doorslaggevend of hij aan geldende regels heeft voldaan, en/maar kan wel worden gekeken naar normen/inzichten die nog niet bestonden ten tijde van de hinder.
Hinder is niet altijd onrechtmatig
De casus die aan deze uitspraak ten grondslag ligt, is als volgt. Een pluimveehouder in Groesbeek hinderde (de eigenaars van) recreatiewoningen in een recreatiepark. De hinder bestond voornamelijk uit geurhinder. Sinds 2011 is de pluimveehouderij legaal in bedrijf, nadat de ventilatie was aangepast. Daaraan voorafgaand was het bedrijf tussen 2002 en 2008 ook in bedrijf, destijds werden verschillen-de milieuvergunningen door de Raad van State vernietigd.
Het uitgangspunt van de wetgever in dit soort situaties is dat je in een samenleving rekening moet houden met elkaar. Dat betekent ook dat je soms iets van een ander moet dulden. Zo bepaalt artikel 5:37 BW dat je hinder mag veroorzaken, behalve als die hinder onrechtmatig is (in de zin van een onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW).
Deze uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de vraag waar je de grens tussen aanvaardbare en en onrechtmatige hinder moet trekken.
Vergunning niet doorslaggevend
In zijn uitspraak Ludlage/Van Paradijs van 21 oktober 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT8823) bepaalde de Hoge Raad dat het beschikken over of juist het ontbreken van een publiekrechtelijk vereiste vergun-ning niet zonder meer bepalend voor het antwoord op de vraag of jegens een ander sprake is geweest van onrechtmatige hinder. In die zaak ging het om een vergunde (dus: legale) woninguitbreiding die jegens de buren onrechtmatige hinder opleverde (licht en uitzicht).
In deze zaak ging het om een pluimveehouder die níet over de juiste vergunning beschikte. De ge-meente hielp hem wel aan de nodige vergunningen, maar werden door de rechter vernietigd. Maar, dat is dus niet voldoende grond om te oordelen dat de veroorzaakte geurhinder onrechtmatig was.
En ook als de vergunningen wel stand hadden gehouden, was dus niet gezegd dat de veroorzaakte hinder door de buren moest worden geduld.
Geurnormen
In de uitspraak van het gerechtshof waarover de Hoge Raad moest oordelen, was mede op grond van een deskundigenrapport geconcludeerd dat de geurbelasting naar maatstaven van de Wet geurhinder veehouderij moest aangemerkt als “onaangenaam” tot “zeer onaangenaam” en de geurhinder zou overeenkomen met een “tamelijk slecht” tot “slecht” leefklimaat. Uitgaande van die kwalificaties is het niet onbegrijpelijk dat het hof oordeelde dat de hinder onrechtmatig was. Echter, volgens de pluim-veehouder konden die kwalificaties niet de doorslag geven, omdat de Wet geurhinder veehouderij voor 2007 (dus gedeeltelijk ten tijde van de exploitatie van de pluimveehouderij) nog niet in werking was. Volgens de Hoge Raad is dat echter niet doorslaggevend. De Hoge Raad acht het terecht dat het hof zijn conclusie dat de hinder onrechtmatig was, heeft gebaseerd op een rapport waarin het feitelijke geurniveau was berekend naar objectieve maatstaven volgens recente inzichten.
Tip
Al bij al is deze uitspraak een goed voorbeeld van het gegeven dat de bestuursrechtelijke wereld en de privaatrechtelijke wereld niet zonder elkaar kunnen en/maar dat het gegeven dat een activiteit be-stuursrechtelijk is toegestaan nog niet betekent dat ook privaatrechtelijk de lucht is geklaard.
De uitspraak vindt u hier.