De Hoge Raad heeft de gemeente Zoeterwoude op de vingers getikt. De gemeente is de “harde” toezegging om een woonbestemming op te nemen in een bestemmingsplan niet nagekomen. Het gaat er niet om of het bestemmingsplan al dan niet juist is vastgesteld, het gaat om een “kansontneming of –vermindering” door niet nakoming van de toezegging. De gemeente is daarom aansprakelijk.
Situatie
In 1987 koopt eiser een oud gemaal met dienstwoning om het op te knappen en als woonhuis te gebruiken. Hij vraagt aan de gemeente om daaraan “in principe” mede werking te verlenen. In 1990 doen het college de toezegging dat zij dat behoudens instemming van de raad en de provincie (GS) de dienstwoning met de bestemming woondoeleinden zullen opnemen in het op dat moment in voorbereiding zijnde bestemmingsplan. De gemeente vergeet echter om de woonbestemming op te nemen in het in 1992 vastgestelde bestemmingsplan. Daarop wordt een vrijstellingsprocedure gestart om alsnog de woonbestemming te krijgen. GS weigert echter om de noodzakelijke verklaring van geen bezwaar af te geven. In 2001 heeft de Raad van State het hoger beroep tegen die weigering (uiteindelijk) ongegrond verklaard. In 2002 schrijf het college aan eiser dat de woonbestemming geen reële optie is. De rechtbank en het hof wijzen de vorderingen van eiser tot schadevergoeding wegens niet nakoming van de toezegging af.
Vaste rechtspraak
De lijn van de rechtspraak is dat door een overheidsorgaan gegeven (foute) inlichtingen of toezeggingen in verband met een te nemen besluit, worden gedekt door het daarna door de overheid genomen besluit. Immers, de belanghebbende kan tegen dat besluit opkomen. Als eiser vergeet daartegen op te komen of als dat vergeefs is, is dat zijn risico. Dat is het beginsel van de “formele rechtskracht” van een besluit. Dat is slechts anders als de belanghebbende “in de gegeven omstandigheden” op de inlichtingen mocht vertrouwen en door het bestuursorgaan “op het verkeerde been” is gezet (HR 25 mei 2012, ’s-Hertogenbosch/Van Zoggel).
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt in dit geval anders: Anders dan het hof tot uitgangspunt heeft genomen, houdt deze grondslag van de vordering niet in dat het uiteindelijk in 1992 tot stand gekomen bestemmingsplan onrechtmatig is jegens [eiser]. De grondslag van de vordering van [eiser] betreft enkel de niet-nakoming van de hiervoor in 3.5.2 genoemde toezegging door het College, welke niet-nakoming tot gevolg heeft gehad dat de kans werd weggenomen of verminderd dat de woning in het vast te stellen bestemmingsplan de bestemming ‘woondoeleinden’ zou krijgen (rechtsoverweging 3.5.3, vgl. HR 13 februari 1981, ECLI: NL: HR: 1981: AC2891, NJ 1981/456 (Heesch / Reijs)).
De beoordeling van de vordering op deze grondslag vergt geen beslissing over de rechtmatigheid van het bestemmingsplan. De op die grondslag berustende vordering tot vergoeding van de door deze kansontneming of -vermindering geleden schade stuit dan ook niet af op de formele rechtskracht van het bestemmingsplan. De vraag en daarmee de onzekerheid of als de gemeente haar toezegging gestand had gedaan, de bestemming wel naar de zin van eiser was gewijzigd, blijft wel een rol spelen. Die beperkende factor komt in de schadeberekening naar voren en zal de rechter moeten schatten. In rechtsoverweging 3.7.2 staat hierover het volgende. Het onderdeel slaagt. Het betoogt terecht dat de schade waarvan [eiser] vergoeding vordert, bestaat in een gemiste kans op verwezenlijking van zijn plannen, en dat het onzekere antwoord op de vraag of het bestemmingsplan destijds met inbegrip van de woonbestemming voor de dienstwoning van [eiser] tot stand zou zijn gekomen tot uitdrukking dient te komen in de bepaling van de grootte van die kans, derhalve in de schadeberekening. Gezien het hardnekkige weigeren van de provincie (GS) al die jaren is de kans klein dat de provincie jaren eerder wel haar goedkeuring had gegeven.
Dat zal slechts anders zijn als juist in die periode de provincie haar beleid heeft gewijzigd. Daarom zal er van een schadevergoeding voor eiser weinig overblijven. De praktijk Uit deze uitspraak volgt dat een gemeente eerder aansprakelijk is als een “harde” toezegging is gedaan tot het nemen van een bepaald besluit. Als er alleen een (foute) inlichting wordt gegeven is er minder snel sprake van aansprakelijkheid.
Uitspraak
Hoge Raad, 19 juni 2015, ECLI:NL: HR:2015:1683