Duurzaamheid van grondgebondenheid geitenhouderij

In een geschil over de grondgebondenheid van een geitenhouderij oordeelt de rechter dat de geitenhouderij grondgebonden is en dat de gemeente van grondgebondenheid uit moet gaan bij het nieuwe besluit over vergunningverlening. Maar hoe duurzaam (in de zin van tijdgebonden) is het plan?

Grondgebonden of niet?

De vraag of de betreffende geitenhouderij grondgebonden is, dient te worden beantwoord aan de hand van de bestemmingsplanregels in kwestie. Volgens het bestemmingsplan is een agrarisch bedrijf grondgebonden als hoofdzakelijk gebruik wordt gemaakt van open grond. Een agrarisch bedrijf is niet grondgebonden als het in overwegende mate is gericht op de teelt van agrarische producten zonder afhankelijk te zijn van agrarische grond als productiemiddel. Intensieve veeteelt is in ieder geval niet toegestaan. Daaronder verstaat het bestemmingsplan een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het houden, mesten of fokken van vee, nagenoeg zonder gebruik te maken van grond.

De geitenhouder in spe bepleit grondgebondenheid. De gemeente juist niet. De geitenhouder stelt dat hij naast het bedrijfsperceel grond nodig heeft voor ruwvoerwinning en om het uitrijden van de geitenmest. De rechtbank neemt dat over. De rechtbank ziet het gebruik van open gronden als hoofdbestanddeel van het totale productieproces. En met de productie van ruwvoer binnen de eigen bedrijfsvoering zal sprake zijn van een grondgebonden agrarisch bedrijf in de zin van het bestemmingsplan, aldus de rechtbank. De gemeente wordt daarom veroordeeld om weer op de aangevraagde omgevingsvergunning te beslissen, maar dan met als uitgangspunt dat de geitenhouderij grondgebonden is.

Duurzaam grondgebonden?

Aannemende dat de geitenhouderij inderdaad over voldoende grond kan beschikken, is deze uitspraak te billijken. Maar het is de vraag of die aanname terecht is.

60 hectare voldoet, maar 50 ≠ 60

De geitenhouder heeft laten weten dat 60 ha grond voldoende is om te kunnen voorzien in de totaalbehoefte aan ruwvoer voor de 2000 te houden geiten en om hun mest uit te rijden. Of de 60 ha wel beschikbaar zijn is in de uitspraak in twijfel getrokken. De geitenhouder heeft gesteld dat hij over ’50 à 60 hectare’ kan beschikken. Daarmee is niet gezegd dat hij over de ‘voldoende’ 60 hectare kan beschikken. De vraag rijst of er met 50 beschikbare ha nog sprake is van ‘hoofdzakelijk’ grondgebruik in de zin van het bestemmingsplan.

Intentieovereenkomsten

De ‘beschikbare’ 50 à 60 hectare is eigendom van anderen, die de grond volgens de uitspraak middels intentieverklaringen beschikbaar stellen. Uit de uitspraak blijkt niet wat er precies in die intentieverklaringen staat. In zoverre is hier een voorbehoud op zijn plaats.

De gemeente heeft gesteld dat de geitenhouder aan die intentieverklaringen geen rechten kan ontlenen. De rechtbank is het daarmee niet eens. Dat oordeel is niet onbegrijpelijk, althans het valt moei-lijk in te zien waarom de geitenhouder geen (enkel) recht aan die intentieverklaringen kan ontlenen.

Wat in de uitspraak onderbelicht blijft – maar wel van belang is – is de vraag of de intentieverklaringen ertoe strekken dat de geitenhouder de benodigde 60 hectare duurzaam / bestendig kan gebruiken.

Niet alleen beschikbare eigendomsgronden kunnen worden geschaard onder ‘duurzaam gebruik’. Ook gronden die beschikbaar zijn op grond van een zakelijk recht zoals erfpacht, kunnen wellicht als duurzaam worden gezien. Zo ook gronden in reguliere pacht. Het wordt echter anders als het gebruiksrecht is gebaseerd op (slechts) een geliberaliseerde pachtrelatie met een beperkte tijdsduur. En het zou ook te denken geven als aan de intentieverklaring voorwaarden zijn of worden verbonden zoals een (korte) tijdsduur of intrekkingsbevoegdheid.

Belangen van de ingebruikgever

De uitspraak bevat een aanwijzing dat de intentieverklaringen geen bestendig gebruik door de geitenhouder behelzen. De rechtbank beschrijft dat de grondeigenaar er belang bij heeft dat er vrucht-wisseling plaats vindt, zoals het winnen van ruwvoer en het uitrijden van mest door de geitenhouder. Een intentieverklaring is daarom voldoende. Maar wat als de eigenaar geen vruchtwisseling meer toepast of anderszins geen belang meer heeft bij de activiteiten van de geitenhouder? Of als de eigenaar zijn grond vervreemdt zonder dat de nieuwe eigenaar / rechthebbende de intentieverklaring tot de zijne maakt?

Bereidheid van de ingebruikgever

De rechtbank overweegt dat het in de rede ligt dat er pas overeenkomsten worden gesloten over het grondgebruik door de geitenhouder, als vast staat dat de geitenhouderij gevestigd mag worden. Dat valt mijns inziens te bezien. Waarom zou het voor de eigenaar van die ‘intentie-gronden’ belastend(er) zijn om een overeenkomst aan te gaan met opschortende of ontbindende voorwaarden omtrent het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning? Dat dergelijke clausules niet overeengekomen zijn, kan (juist) te denken geven over de bereidheid van die grondeigenaar.

Bedrijfsongeluk op de loer?

Deze vragen over de duurzaamheid zijn relevant. Want als de geitenhouder niet meer over de ‘beschikbare’ gronden kan beschikken, wordt hij wellicht gedwongen tot een niet-grondgebonden of intensieve bedrijfsvoering. Terwijl het bestemmingsplan dat niet toestaat. De gemeente heeft dat vermoedelijk ook gesignaleerd, maar is door de rechter veroordeeld om een nader besluit te nemen. Wellicht heeft de gemeente ruimte om, ter bescherming van een goede ruimtelijke ordening en de belangen van omwonenden (en de geitenhouder?), in de vergunningvoorwaarden te borgen dat de geitenhouderij duurzaam over voldoende grond moet beschikken.

Uitspraak rechtbank Noord-Holland 13 juli 2020, ECLI:NL:RBNHO:2020:5173.

gezondheidsnormen bodemvervuiling mest geitenhouderij verleasen stikstof

Gerelateerde artikelen