Overal zie je tegenwoordig camera’s hangen. Niet alleen opgehangen door lokale overheden, maar ook aangebracht door particulieren. Je kunt stellen dat het beveiligen van eigendommen en percelen middels het aanbrengen van beveiligingscamera’s onderhand gemeengoed is geworden. Maar hoe zit dat juridisch. Mag dat zo maar? De meeste camera’s van particulieren zijn zodanig opgesteld dat deze enkel waarnemen wat op het perceel zelf plaatsvindt. Op 26 februari 2020 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een uitspraak gedaan ter zake van twee beveiligingscamera’s die naar de openbare ruimte waren gericht.
Schending privacy
De camera’s waren aangebracht ter beveiliging van de buitenplaats De Blauwe Meije te Zegveld. Een aantal verontruste bewoners had de Autoriteit Persoonsgegevens, hierna: “AP”, verzocht om handhavend op te treden tegen de twee beveiligingscamera’s. Zij deden een beroep op de privacywetgeving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AP heeft dat verzoek afgewezen. Het daaropvolgende bezwaar is ongegrond verklaard. Vervolgens zijn de verontruste bewoners naar de bestuursrechter gegaan en hebben beroep tegen de ongegrondverklaring ingesteld. Ook de bestuursrechter geeft de verontruste bewoners geen gelijk. Uiteindelijk heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 26 februari 2020 in hoger beroep een eindoordeel over dit geschil beslecht.
Gerechtvaardigd belang
De AP had destijds het verzoek om handhavend op te treden verworpen. De eigenaren van de buitenplaats hebben een gerechtvaardigd belang bij het plaatsen van de camera’s, aangezien zij hiermee hun eigendommen kunnen beveiligen en de goederen en personen die aan hun zorg zijn toevertrouwd. Aansluitend en op basis van een onderzoek ter plaatse, stelt de AP zich op het standpunt dat de inbreuk van de privacy van de verontruste bewoners bij het passeren van de buitenplaats niet onevenredig is in verhouding tot de met het cameratoezicht te dienen doelen. In dat kader is het noodzakelijk dat de eigendommen en de personen die zich vlak voor het hek van het terrein bevinden in beeld worden gebracht. De AP constateert dat voorbijgangers zo min mogelijk in beeld worden gebracht. De impact op de privacy is derhalve beperkt tot wat noodzakelijk is om de doelen te bereiken. De bestuursrechter heeft de AP in haar besluit om niet handhavend op te treden, gevolgd.
Hoger beroep
Bij het hoger beroep hebben de verontruste bewoners betoogd dat het cameratoezicht zoals dat er nu is, niet noodzakelijk is. Volgens hen had kunnen worden volstaan met het filmen van de eigen grond en een zo klein mogelijk deel van de openbare weg, bijvoorbeeld alleen de berm. Dat zou naar de mening van de bewoners voldoende moeten zijn om een eventuele aangifte te kunnen onderbouwen. De Afdeling bestuursrechtspraak geeft de verontruste bewoners daarin geen gelijk. De hoogste bestuursrechter komt tot het oordeel dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat niet meer personen op de openbare weg in beeld worden gebracht dan noodzakelijk is om het doel van het cameratoezicht te bereiken. Daarbij overweegt de Afdeling dat ook van buiten het perceel schade kan worden aangebracht, waardoor het noodzakelijk is ook een gedeelte buiten de perceelsgrens op camera vast te leggen. Hierbij zij opgemerkt dat alleen personen die zich dichtbij de perceelsgrens bevinden, volledig in beeld komen. Als alleen de berm in beeld zou worden gebracht, zijn personen niet direct identificeerbaar.
Voldoende maatregelen getroffen
Volgens de Afdeling mocht de AP, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, het zwaarwegende belang van de buitenplaats om hun eigendommen te beschermen, zwaarder laten wegen dan de belangen van voorbijgangers op de openbare weg, aangezien deze zo min mogelijk in beeld worden gebracht. Daarbij heeft meegewogen het gegeven dat de buitenplaats maatregelen heeft getroffen tegen ongewenste gevolgen van het cameratoezicht door deze gevolgen zoveel mogelijk te beperken, zoals het wissen van de beelden na twee weken, het beveiligen van de videorecorder met een wachtwoord en het bijhouden van een logfile van inlogpogingen op de app, waarmee toegang wordt verschaft tot de beelden. Tevens is van belang dat voorbijgangers uitdrukkelijk worden geïnformeerd over het cameratoezicht. Dit gebeurt middels aangebrachte stickers. Er zijn stickers met een afbeelding van een camera geplakt op de deur van het bedrijf en op de deur van de aanwezige bedrijfswoning. De AP heeft bij plaatsopneming vastgesteld dat de stickers op zichzelf genomen goed zichtbaar zijn vanaf de openbare weg. Het hoger beroep is dan ook ten onrechte ingesteld.
Conclusie en tip
In deze bestuursrechtelijke procedure wordt door de Afdeling bestuursrechtspraak bevestigd dat ook particulieren een naar de openbare ruimte gerichte camera kunnen aanbrengen. Dit moet wel met voldoende waarborgen zijn omkleed, zoals de aanwezigheid van waarschuwingsborden dat camera’s aanwezig zijn. Tevens moet er intern een protocol zijn hoe met de beelden wordt omgegaan en wie toegang heeft tot deze beelden. Maar pas op: als een camera naast de openbare ruimte ook zicht heeft op andermans eigendom – dat komt in ons dichtbevolkte land al snel voor – is er sprake van een onrechtmatige situatie, die niet toelaatbaar is.